Ontwikkeling van zwemtechnieken

Zwemslagen, de verschillende bewegingen die je kunt gebruiken om je in het water voort te bewegen, zijn niet aangeboren. Tijdens zwemlessen moet je ze oefenen en je favoriete beweging leren ontdekken. Toen zwemmen voor het eerst op grote schaal populair werd gebruikte men minder zwemslagen dan nu. Lees hier hoe de gebruikte technieken zich in de loop van de jaren hebben ontwikkeld.

De borstslag

Dit was de eerste zwemtechniek die populair werd. Competitieve sporters gebruikten hem al in de 19e eeuw om hun tegenstanders het nakijken te geven. Bij de borstslag worden de armen één voor één boven water gebracht, en dan tegelijkertijd. Tegelijk maken de benen een scharende beweging om de persoon voor te stuwen. In competitief zwemmen is de borstslag nu vervangen door de borstcrawl, maar deze slag wordt nog steeds gebruikt bij reddend zwemmen.

De vlinderslag

In de jaren 1920 werd de vlinderslag ontdekt door wedstrijdzwemmers. Later werd de slag opgepikt door het leger. Het duurde nog tot 1950 voordat deze slag officieel geaccepteerd werd voor zwemwedstrijden. Bij de vlinderslag ‘maait’ de zwemmer allebei zijn hangen als molenwieken door het water heen. Eerst werden de benen gebruikt om een scharende ‘kikkerbeweging’ te maken, later werd die vervangen door een golvende ‘dolfijntrap’.

De rugslag

Op de rug zwemmen is geen natuurlijke beweging, en veel mensen vinden het zelfs een onaangename slag. Je kan niet zien waar je heen gaat en het is moeilijk om water uit je neus en mond te blazen. Daardoor is de rugslag de laatste veel gebruikte zwemslag die ontwikkeld werd. De armen worden recht naar voren of langs het lichaam gehouden. De benen worden in een scharende beweging getrokken of op en neer bewogen. De rugslag is toegestaan bij zwemwedstrijden en wordt bij recreatief zwemmen gebruikt om de armen en benen even rust te gunnen van intensievere technieken.