Badplaatsen: opkomst en verval
In de 20e eeuw werd het mode om op vakantie te gaan naar zee. Dat leidde tot de opkomst van grote badplaatsen in Europa, die een perfecte gelegenheid boden om te genieten van de zomerzon en een duik in de verfrissende zee.
Rond deze natuurlijke trekpleister ontstond op veel plekken één van de eerste soorten toeristische trekpleisters: een stad vol hotels, entertainment en horeca die zich specifiek richtte op de bezoekende zwemliefhebbers. Maar veel van deze badplaatsen zijn later in verval geraakt. Lees meer over deze boeiende episode uit de geschiedenis.
De opkomst van de badplaatsen
In de late 19e en vroege 20e eeuw kreeg de middenstand de smaak te pakken om op vakantie te gaan. Ze hadden geld te besteden en gaven dat het liefst uit op een mooie plek waar natuur en cultuur elkaar ontmoetten. Door de toenemende industrialisatie was er een naturalistische stroming op gang gekomen die de mens terug wilde brengen naar de heilzame en oorspronkelijke natuur – bergen, wouden en natuurlijke wateren. Ook de populariteit van (kuur)baden en lichaamsbeweging zorgde voor interesse in de ruige, ongerepte zee.
Het gevolg was dat steeds meer mensen via de almaar uitbreidende spoorwegverbindingen naar de kust afreisden. Daar namen ze baden in zee en leerden ze zwemmen. Ze genoten van de geneeskrachtige zeelucht en van de prachtige vergezichten over zee. Toen de arbeidersklasse kapitaalkrachtiger werd, volgden zij het voorbeeld en ging in hun vrije weekend ook graag naar zee.
De bloei van het strandleven
Al deze mensen moesten gehuisvest en gevoed worden. De bewoners van de badplaatsen, wat eerst vaak maar kleine, provinciale dorpen of stadjes waren, zagen hun kans schoon om geld te verdienen.
Ondernemers openden hotels die elkaar in de loop van de jaren probeerden af te troeven met nieuwe voorzieningen en chique inrichting. De lokale vissers verkochten hun waar op het strand en op de markt en nieuwe restaurantjes met plaatselijke specialiteiten werden geopend. Uitgestrekte promenades, vermaak aan de kust en een bruisend nachtleven werden een onderdeel van een geslaagde vakantie aan zee. Ook de meer ‘louche’ ondernemingen zoals casino’s, handlezers en bordelen voeren hier wel bij.
Deze trend zien we door heel West-Europa. Een paar grote badplaatsen uit de hoogtijdagen zijn Brighton en Blackpool (VK), Oostende en Knokke-Heist (België), Nice (Frankrijk) en Scheveningen (NL).
Badplaatsen in verval
Helaas duurden de gloriedagen van de badplaats niet eeuwig. De welvaart nam, vooral na de Tweede Wereldoorlog, exponentieel toe. Bestemmingen verder in Europa en vliegvakanties werden populair, net als het bezit van een eigen auto met (vouw)caravan.
De badplaatsen trokken steeds minder toeristen die hun vakantie zwemmend wilden doorbrengen. Leegstand van de hotels, werkloosheid en verval volgden in veel badplaatsen. Sommige badplaatsen hebben zichzelf opnieuw uitgevonden, bijvoorbeeld door zich op nieuwe inkomstenbronnen toe te leggen. Anderen zijn een schim van zichzelf geworden.
Een treurig voorbeeld is Blackpool, ooit dé bestemming voor water minnende vakantievierende Britten. Tegenwoordig worden de afbladderende hotels per kamer verhuurd aan daklozen en junks, en staat de stad bekend als de meest ongezonde plek van Engeland om te leven.